Het verzet van een rekelbast

Door: Paul Steenhuis

Godfried Bomans, Werken 1 en 2 (red. Annemarie Feilzer en Peter van Zonneveld), Uitg. De Boekerij, ca. 800 blz, f. 99,- per deel.

Wordt er over voetbal tegenwoordig wezenlijk anders gesproken dan zoals Godfried Bomans het ruim veertig jaar geleden in zijn strip Pa Pinkelman voor de Volkskrant noteerde?

'[Abe Lenstra] nam Pa Pinkelman terzijde en fluisterde 't Is allemaal heel aardig, maar weet je wel wat voor systeem we eigenlijk spelen?' 'Stopperspil,' opperde Pa Pinkelman, 'met teruggetrokken W-formatie.' 'Precies', zei Lenstra, 'zwervende backs, voedende middenlinie en breed spel in de voorhoede.' 'Productief', mompelde Pa Pinkelman, 'voor de woning met dat ding. Prik 'm in de touwen.' Lenstra was aangenaam verrast. 'Juist', zei hij, 'opengooien het spel. Niet liggen te eieren. En dan nog wat.' 'Ik begrijp 't al', zei Pa Pinkelman, 'jaag 'm door het middenveld, dwars vooruit. Dan de vleugels met een tangbeweging naar binnen zwenken en de defensie afknijpen maar, jongens.' Lenstra knikte voldaan. (...) 'Aan jou heb ik houvast', zei hij.' (uit: De onsterfelijke Pa Pinkelman, 1952)

De avonturen van Pa Pinkelman zijn nog niet opgenomen in de deze week verschenen twee delen van de (in totaal zeven) van Bomans verzamelde werk. Ze staan in deel drie dat volgend jaar verschijnt, met de oorspronklijke striptekeningen erbij van Carol Voges. Maar wat voor Pinkelman geldt, geldt voor het hele oeuvre van Godfried Bomans (1913-1971): er zijn stukken in aan te wijzen die gedateerd en flauw zijn, maar over het geheel genomen heeft Bomans' gedempt-hilarische toon nog altijd de overhand en weinig of niets aan kracht ingeboet.

In de Pinkelman-strips vloeien de twee voornaamste genres samen die Bomans beoefende: de satire en het sprookje. In zijn satiren is Bomans een meester in het ingehouden belachelijk maken van mensen die gewichtig doen. Neem de politie in Haarlem, die in Pa Pinkelman op de hak wordt genomen. Nu is de criminele situatie in Haarlem sinds de jaren vijftig wel iets gewijzigd, maar als treffend miniatuur van ambitie voldoet het volgende citaat nog steeds.

Pa Pinkelman komt aangifte doen van de ontsnapping van zijn vijanden, de drie knechten, die hij had opgesloten. Bij de politie in Haarlem, waar nooit iemand ontsnapt, zodat de politie nooit boeven kan vangen, wordt deze aangifte geestdriftig ontvangen: "De inspecteur sprong op en rende naar de commissaris, die neerslachtig achter zijn bureau op een stukje gomelastiek zat te bijten. 'Commissaris!' riep hij, 'we hebben onze eerste ontsnapping!' De commissaris stond langzaam op. 'Kerel,' sprak hij, 'hou me niet voor de gek.' 'Waarachtig niet,' riep de inspecteur (-). De beide mannen gaven elkaar bewogen de hand. Toen wendde de commissaris zich even af om tersluiks een traan weg te pinken. Dit betekende promotie. Dit betekende een fiets met een terugtraprem en een warmwaterkraan in de bijkeuken. Niet langer zou hij aan het ontbijt zitten en dat stil verwijt in de ogen van zijn kinderen lezen: Pa kan het niet. Pa had nu bewezen dat de Haarlemse politie niet onderdeed voor die van Amsterdam, Utrecht en waar ook in Nederland."

Autoriteiten Autoriteiten kunnen bij Bomans altijd rekenen op spot, of het nu politiefunctionarissen, politici of andere belangrijke figuren zijn, zoals 'de mensenredder' of 'de 100-jarige', de Vondel-herdenkers te Beetsterzwaag ('Zonder Vondel kunnen wij niet leven'), 'de beroemde vrouw' en niet te vergeten Jo van Nieland-Braat, de schrijfster van bekende meisjesboeken, die zoals de vorigen, geportretteerd werden in Bomans bundel Kopstukken: "'Thee?' vraagt de schrijfster? Ja, já thee! Wat een genot is het, te zien hoe diezelfde hand, waaruit De Bosbengels en De Flierefluiters zijn voortgekomen, nu thee schenkt!"

Hoewel Bomans altijd als oppervlakkige lolbroek - Olijke pikbroek! schavuit! rekelbast!, zou Pa Pinkelman zeggen - en conservatief wordt afgeschilderd, valt bij lezing van de eerste twee delen van het verzameld werk en andere boeken van hem, op dat er zo veel verzet spreekt uit zijn werk. Het is weliswaar zacht en speels maar het is verzet: in de vorm van een permanente verbazing en spot over gewichtig volwassen gedoe, grote politieke stellingnames.

Die zachtheid van Bomans verzet ('de fluwelen duivel' schijnt de dichter A. Roland Holst hem te hebben genoemd) plus het feit dat hij schreef in een wat gesteven, negentiende-eeuwse trant, is waarschijnlijk de reden dat dat nooit zo is opgevallen en gewaardeerd door de literaire kritiek bij zijn leven. Bomans kreeg, zeer tot zijn spijt, nooit een officiële literaire prijs. In kunstkringen groeide meer waardering voor radicaal verzet, en breuk met traditie, eind jaren vijftig en in de jaren jaren zestig ('de Vijftigers', CoBrA) en daarin past een geest als die van Bomans niet. Typerend voor zijn houding in die tijd is een dagboekfragment van vrijdag 12 april 1957 (nu voor het eerst gepubliceerd in deel 1 van het verzameld werk). Bomans komt laat, na een lezing in het land, op de sociëteit Teisterbant in Haarlem waar feest gevierd wordt na de opening van een expositie van Karel Appel: 'Om half 1 in Teisterbant, waar ik een allerdolste toestand aantrof. Appel was daar met zijn Parijse en Amsterdamse aanhang, er werd op de piano gebeukt, onder begeleiding van asbakken en bellen, het lawaai was oorverdovend, op de grond niets dan scherven, het was een losgebarsten gekkenhuis. Merkwaardig was de zaligheid waarin iedereen blijkbaar verkeerde, alsof men eindelijk door een muur was heengebroken, een soort bevrijding, maar van wat mag Joost weten.'

Misschien komt het doordat zowel de sterke katholieke krachten die Bomans heette te vertegenwoordigen en de roep om 'harde aksie' uit de Nederlandse samenleving zijn verdwenen, dat Bomans toch frisser uit zijn geschriften naar voren komt dan zijn reputatie als oubollige, studentikoze stukjesschrijver doet vermoeden.

Het grilligst vind ik Pa Pinkelman, dat bij vlagen meesterlijk is in zijn milde anarchie en stuwende speelsheid. Pinkelman is een onnozelaar, het tegendeel van een gewichtige belangrijke man, die desalniettemin door zijn Anna (tante) Pollewop aangesproken wordt met: 'Heerlijke man! Grobbelvink! Snaakselaar!' en een zeer avontuurlijk leven leidt. De hele Pinkelman is eigenlijk te licht om serieus genomen te kunnen worden, en behoort daarom tot de hoogtepunten uit het oeuvre van Bomans.

Het staat ook voor Bomans hele oeuvre, waarvan het thema is: het verzet om een saai, serieus volwassen mens te zijn, het verlangen om een dromerig, speels kind te blijven.

Al in de eerste probeersels die hij als 19- of 20-jarige schreef zit die verbazing over de gewichtige volwassenen, zoals in het Dagboek van een gymnasiast uit 1932. Hij beschrijft hoe hij voor het eerst naar school gaat en zijn moeder kennismaakt met het hoofd der school, de heer Roodnat die hen de volgende woorden toevoegt: "'De tijd van scherts en spel is nu voorbij (-) en de tijd van ernst is gekomen, van ernst en plichtbetrachting. Ik verwacht werklust en stipte gehoorzaamheid. Het leven is niet voor plezier of vermaak, noch voor dartele scherts. Door gestadigen ijver moeten wij ons bekwamen, immer meer bekwamen, tot wij eindelijk de bekwaamheid hebben bereikt die het leven en de maatschappij van ons vraagt.' (-) Mama en ik zitten stil op de zeilen stoelen en wachten tot het uit is. Als ik opsta plakt het zeil vast aan mijn broekje, zoo verschrikkelijk belangrijk waren de woorden van meneer Roodnat."

Dat 'belangrijke woorden' plakkende broekjes betekenen, wist de jonge Godfried maar al te goed. Tijdens de verkiezingscampagne van 1921 had hij bij redevoeringen van zijn vader gezeten. Vader Bomans was advocaat te Haarlem die voor de politiek had gekozen. Hij was in 1917 Kamerlid voor de Katholieke Staatspartij geworden, mede omdat hij zo'n getalenteerd redenaar was, die een zaal moeiteloos in zijn ban kon krijgen: 'Laat het daveren door deze hallen: leve de Paus!'

Wraak 'Het bleek voor mij zeer moeilijk te verwerken om dezelfde man die ik thuis in verschillende graden van intimiteit, tot in nachthemd toe, had waargenomen, nu plotseling op het podium te zien,' schreef Godfried Bomans over zijn vader in De man met de witte das. Het wordt uit die herinneringen wel duidelijk waar Bomans zijn talent vandaan heeft om aan een negatieve ervaring een humoristische draai te geven. Zo memoreert hij dat tijdens een politieke redevoering van zijn vader een steen door de ruit van de zaal werd gegooid door de politieke tegenstanders, de 'rooie rakkers'. 'ijn vader bracht zijn lorgnet, die hij slechts in noodgevallen hanteerde, voor het oog en bezag het voorwerp dat daar eenzaam op het middenpad lag, met enige opmerkzaamheid. 'Het verheugt ons,' sprak hij, 'dat ook van die zijde een steentje wordt bijgedragen.' Dit moeiteloos ombuigen van een agressieve daad tot een blijk van instemming verdient de hoogste lof, die hem dan ook ovationeel ten deel viel', schreef Bomans.

Ondanks die bewondering voor zijn vertellerstalent, kon Bomans het niet goed vinden met zijn vader: hij vond het een afstandelijke man, die hem nooit in zijn prille schrijversambities had gesteund. Van een harde afrekening met zijn vader of zijn jeugdfrustraties was bij Bomans geen sprake. Zijn wraak was zoeter: terwijl zijn vader die in 1929 uit de Kamer was gestapt, werkte aan tiendelige romanserie als vehikel voor zijn gewichtige politieke idealen, publiceerde Godfried in 1936 zijn eerste boek, De memoires of gedenkschriften van mr. Pieter Bas (mede gebaseerd op Dagboek van een gymnasiast). Dat handelt nu juist niet over belangrijke politieke wapenfeiten, maar staat vol anekdoten over de gezellige kinderjaren en het kneuterige gezinsleven - dat Godfried thuis blijkbaar gemist had - van een fictief politicus. Dit boek werd een succes, terwijl de tiendelige cyclus van Bomans' vader geen aftrek vond, en de uitgave na zes delen stopte.

Het verzet tegen de saaie volwassenheid is uiteindelijk een hopeloze strijd, die je altijd verliest. Want hoezeer je ook wilt blijven spelen en dromen als een kind, de tijd schrijdt voort - tenzij je kunt toveren. Nu wil het geval dat Godfried Bomans een beetje kon toveren. Niet zoals Pa Pinkelman (die ook al in een sprookje De gierige koning uit 1935 figureert) door in zijn bolhoed te blazen, maar met woorden.

En hij gebruikte zijn sprookjes, gebundeld in deel 2 van het verzameld werk, om al toverend uit de saaie, grote-mensenwereld te blijven. Het zijn soms alleen maar korte sprookjesachtige sfeernotities, Bomans' sprookjes, een soort vluchtheuvels in het onromantische bestaan. Maar er zijn ook uitgewerkte droom- en fantasieverhalen, zoals zijn boeken Erik of het klein insectenboek en Wonderlijke nachten, (beide in deel 1 van het verzameld werk) waarin een kabouter een jongetje 's nachts meeneemt om wonderlijke avonturen te beleven. Nadat Bomans overigens na de oorlog aan het serieuze volwassenenleven begint met een betrekking bij Elsevier's Weekblad en de Volkskrant schrijft hij geen romans meer (bovengenoemde boeken stammen allemaal van voor die tijd), maar voornamelijk nog kortere stukken en sprookjes.

'Maria Toevlucht' Sommige van de sprookjes zijn duidelijk voor kinderen bedoeld, zoals Het Locomotiefje (uit 1954), dat de mooie beginzin heeft: 'Eens liep er ergens tussen Popma en Priegel een stoomtreintje en voor op de locomotief zat een machinist, die Piet heette.' Speciaal voor kinderen geschreven is de 'serie leesboekjes voor de lagere school' met de titel Pim, Frits en Ida (1966-1968), in deel 2 integraal opgenomen, zonder overigens de illustraties van Rien Poortvliet. De serie begint sprookjesachtig, over heksen en kabouters. Naarmate we in de hogere klassen komen, worden de deeltjes saaier, hoewel Bomans het drietal steeds de wildste avonturen laat beleven. Zo drijven ze in volle mist in een roeibootje over zee, en worden ze op het nippertje gered door een langsvarend schip. Hij laat daar een scheepskok een spannend verhaal aan de kinderen vertellen, waarvoor Bomans elementen en de sfeer gebruikt uit zijn opzet voor een onvoltooide avonturenroman over het zeemansleven en de slavernij uit 1944, werktitel Slavenroman. Die Slavenroman, opgenomen in deel 1 van het verzameld werk, is een serieuze stijloefening van het negentiende-eeuwse genre. Die sfeer van negentiende-eeuwse avonturenroman zit ook in de latere delen van Pim, Frits en Ida, zoals in een larmoyante passage over een weggelopen meisje.

Bomans keerde zich in stukken met jeugdherinneringen al tegen de bloedeloze schoolboekjes, en heeft zich blijkbaar voorgenomen hier eigentijdse, echte problemen in aan de orde te stellen: drankzucht, kindermishandeling, het komt allemaal aan bod. Maar op een of andere manier loopt het niet soepel, en wrikt het met Bomans' hang naar het verhalen vertellen op een negentiende-eeuwse manier. Het is of net de geest er wat uit is. Het is bijna... te serieus. Zoals ook de kroniek der cisterciënserabdij 'Maria Toevlucht' te Zundert, getiteld Een halve eeuw trappistenleven, uit 1950. Het is misschien de moeite waard voor geïnteresseerden in het kloosterleven in Nederland in het algemeen en dat te Zundert in het bijzonder, en zonder twijfel beter geschreven dan het doorsnee gedenkboek, maar leven voor een niet-katholiek gaat het niet.

Rottumerplaat Je kunt je afvragen in het geval van Godfried Bomans, die in de loop van de jaren vijftig en zestig steeds meer praatjes voor radio en tv ging houden - zoveel dat hij volgens sommigen niet meer echt aan schrijven toekwam - of bij een verzameld werk ook niet een videoband of cassettebandje met een selectie van 'werk' hoort dat Bomans voor de elektronische media leverde. Ik heb er weinig van gezien, en dat is misschien maar beter ook, als ik af moet gaan op Jeroen Brouwers. Die stelt in zijn liefdevolle maar kritische boek over de schrijver, De spoken van Godfried Bomans (1982), dat Bomans door tv en radio uitgemolken werd en een soort opper-Sinterklaas (hij sprak en schreef graag over de Goedheiligman) van Nederland werd. Van die elektronische roofbouw valt in de verzamelde werken weinig te merken - zij het dat de ontreddering bij Bomans die er mede door is ontstaan wel zeer scherp naar voren komt in het in dit verzamelde werk voor het eerst integraal gepubliceerde Dagboek van Rottumerplaat.

Een half jaar voor zijn dood in 1971 kampeerde Bomans bij wijze van stunt voor een radioprogramma een week lang op het onbewoonde eiland Rottumerplaat. Hij was ziek, op en bang en hoe geserreerd hij dat ook opschreef, het is een onthutsend document. Heel zijn leven onzeker en bang geweest, steeds angstdromen gehad dat mensen ineens zouden inzien dat ze Bomans voor niks waardeerden, dat hij eigenlijk niets kon.

Hij eet niet, hij kan niet slapen, zijn stoelgang doet pijn. Hij voelt zich verlaten, alleen. 'Het is allemaal heel indrukwekkend wat je ziet, maar het zou meer zijn als je dit met een ander delen kon.' Hij denkt na over zijn leven. 'Ik weet eigenlijk niet goed wat eerlijkheid is. De voorbeelden, die ik er van gezien heb, vond ik nogal saai.Ik ben een speels iemand. (...) Er is zelden iets wat ik zeg of denk, of het tegenovergstelde gaat ook door mijn gedachten. Vroeger schaamde ik mij daar wel voor. Ik probeerde dan wel te doen als de ernstigen, maar kwam dan altijd in een kramptoestand. (...)Ik heb veel aan vroeger gedacht, vooral aan mijn jeugd (...)Ik zie nu beter dan eerst en nú eigenlijk pas goed, dat ik ben wie ik ben en dat zo heeft moeten zijn. Ik heb geen wrevel, geen spijt en geen wrok meer tegen het verleden. Ik genees van mijn wonden. Dit oude verzet was een rest van onvolwassenheid. (...) zouden ze me op dit eiland hebben gezet als ik niet iemand was? Ik zie nu beter dan vroeger in, dat die diepe twijfel aan eigenwaarde in mijn jeugd wortel heeft geschoten, maar dat betekent niet, dat ik met alle macht aan die plant ga rukken, want die krijg ik er toch niet meer uit, maar wel dat te leiden is, zó, dat ik er wat aan heb, bijvoorbeeld, bijvoorbeeld tot zelfcritiek, dan doe ik er wat mee.'

Dat schrijft Godfried Bomans, in juli 1971, alleen op Rottumerplaat. Uitgeput. Ernstig. Het verzet tegen de volwassenheid is ten einde. 

 

Bron:
NRC Handelsblad
30 augustus1996