Terug naar het paradijs

Door: Sjak Jansen

Beiden staan tot hun knieën in het zeewater. "Zo doe je dat," instrueert Jan Wolkers Karel van de Graaf. Als een bedreven visser doet de schrijver en beeldend kunstenaar voor hoe hij 24 jaar geleden, tijdens zijn eerste verblijf op Rottumerplaat, elke dag een emmertje vol garnalen schepte en aldus zijn leeftocht vergaarde. De schaaldieren kookte hij op een houtvuur, wikkelde ze in een blad zeekraal. "Zo at ik ze. Verrukkelijk."

Jan Wolkers hoefde niet lang na te denken toen Karel van de Graaf hem deze zomer voorstelde terug te gaan naar de plek waar hij in juli 1971 zeven dagen in volstrekte eenzaamheid doorbracht. Godfried Bomans, die een week vóór hem op het zes kilometer lange en 500 meter brede onbewoonde eiland bivakkeerde, bleek slecht bestand tegen de desolaatheid; hij voelde zich ziek en ellendig en had last van agressieve meeuwen. Vijf maanden later overleed hij. Het voert Wolkers te ver een oorzakelijk verband te leggen, maar dat Bomans op Rottumerplaat een psychische en lichamelijke opdonder heeft gekregen, daar twijfelt hij niet aan.

Zelf had Wolkers gans tegengestelde ervaringen. Hij vond het heerlijk op zichzelf teruggeworpen te zijn. "De intensiteit die je voelt als je zo alleen bent is onvergetelijk," aldus de schrijver. Hij redde een scholekster en baby-zeehond het leven, timmerde van aangespoeld drijfhout een enorm hek als symbool om het eiland voor gevaren te behoeden. Rottumerplaat, ontdekte Wolkers, was een paradijs waar het landschap doorweefd is met poëzie.

Karel van de Graaf leek het verlaten eiland een ideaal decor om met Wolkers, die 26 oktober zeventig wordt, terug te blikken op zijn leven en werk en ook op die eenzame week, waarmee in juli 1971 radiogeschiedenis werd geschreven. Via een meegekregen zendertje hielden Bomans en Wolkers de luisteraars dagelijks op de hoogte van hun bevindingen als moderne Robinson Crusoë's.

Willem Ruis, toen nog radio-verslaggever, haalde hen elke middag rechtstreeks in de uitzending en vroeg naar hun belevenissen. Volgens Wolkers was Ruis niet geschikt daarvoor. "Bomans zat elke keer bijna te huilen en Ruis verergerde dat, die zat op zijn gemoed te werken. Met mij dacht hij zo door te gaan. Gelukkig had ik een microfoon met een interruptieknop en als ik daar op drukte, kon hij er niet tussen komen. Dan zei hij na de uitzending: Jan, je moet voortaan die knop loslaten. Ik prakkizeerde er niet over."

"Ruis wist ook niets van planten of vogels. Daarover had ik heel graag willen praten, maar Willem begaf zich alleen op dat miezerige terrein van die huilerigheid. Bert Garthoff was beter geweest. Nu moest ik de hele tijd die knop ingedrukt houden, anders vroeg hij me hoe ik me voelde, terwijl alles wat ik vertelde al uitdrukte hoe ik me voelde."

Karel van de Graaf praat met Wolkers ook over zijn zwak voor vrouwen. Als kleuter was hij al niet bij hen weg te slaan, bekent de schrijver. "Ik was een moederskind. Ik hing altijd aan de rokken van mijn moeder. Ik heb, voordat ik vier was, al langer tegen mollig vrouwenvlees aangelegen dan de meeste mannen in hun hele leven. Je moet niet vergeten dat ik ook veel met kunstenaars omga. Dat zijn halve wijven, natuurlijk. Die hebben ook die vrouwelijkheid. Dat maakt hen juist ook zo rijk en boeiend."

Over zijn preoccupatie met de dood zegt Wolkers dat ook die er altijd geweest is. Als kind was hij al van de dood bezeten. "Omdat die het leven verhevigt. Als de dood er niet was, was het leven er ook niet. In deze verlaten, paradijselijke omgeving stemt het je tot nadenken. De dood is de zin van het leven en daarom wezenlijk voor me. En vergeet niet: ik kom uit een gereformeerd gezin, waar de dood een standaardgegeven is."

In zijn roman Een roos van vlees (1963) beschrijft Wolkers de dood van zijn dochtertje, dat in 1950 omkwam door verbranding. "Ik heb veel geschreven over de dood van mijn broer. Maar in de dood van hem zit ook de dood van haar. Dat is een soort ijkpunt geworden in mijn geschiedenis waar je dagelijks mee leeft. Het is niet iets neerslachtigs, maar het blijft in je leven. Als ik doodga sterft het laatste deel van mijn broer want ik heb hem heel goed gekend en dat draag ik in me. Dat is met mijn dochter ook zo."

Wolkers heeft er dertien jaar over gedaan om over haar dood te kunnen schrijven. "Niet eens een doorsnede, want daarvoor is het te gruwelijk geweest. Het heeft me ook niet geholpen. Ze zeggen wel: van je afschrijven, maar je schrijft het juist naar je toe. Waarom ik er dan toch over geschreven heb? Om het onder ogen te zien. In mijn boek voelt de vader van het meisje zich verschrikkelijk schuldig over wat er is gebeurd. Dat slaat ook op mij, natúúrlijk. Of je schuld hebt of niet, schuldig voel je je altijd."

Spijt heeft Wolkers van heel weinig dingen. Bepaalde zaken terugdraaien? "Nee", zegt hij, "omdat het zinloos is." Wolkers gelooft in het noodlot. "Het is zo gegaan. En daaruit vloeien zoveel gebeurtenissen voort, dat als je het zou omkeren, de wereld drastisch veranderde."

Zijn leven overziend zegt Wolkers nooit zinloze dingen te hebben gedaan en ook redelijk uit het nieuws te zijn gebleven. "Anders had ik geen tijd gehad om ook beeldend kunstenaar te zijn. Hans van Straten heeft ooit geschreven dat ik een polemisch talent heb, maar dat heb ik zelden gebruikt of misbruikt. Een enkele keer heb ik gereageerd op een stukje tegen mij. Maarten 't Hart had 'ns een fel stukje over De Kus geschreven. Ik kende hem niet.

Totdat ik over de boekenmarkt in Den Haag liep en een vriend zei: daar zit hij. Maarten zag mij en kromp ineen. Dat komt er nou van Maarten, zei ik. Waarop hij naar adem hapte en stamelde: 'Ik zal het ook nooit meer doen, hoor'.'' 

 

Bron:
Algemeen Dagblad
6 oktober 1995