Rottum, zolang het nog bestaat

Door Henk van Halm

Anderhalve kilometer lang is Rottumeroog, een begroeide zandplaat in de wijde Waddenzee. Het is het karig overblijfsel van een eiland waar voor de beruchte Allerheiligenvloed van 1570 twee kloosters gevestigd waren. Later lieten de boeren uit Noord-Groningen er hun vee grazen. Er was toen zelfs een schooltje.

Sinds dertig jaar wonen er geen mensen meer, al staat er een woning voor de vogelwachters van Staatsbosbeheer, die in de broedtijd de broedkolonies van Noordse sterns, visdiefjes, kok- en stormmeeuwen bewaken, en voor de vrijwilligers van de Stichting Vrienden van Rottum, die rijshoutschermen plaatsen en zo stuifdijk proberen te onderhouden om te voorkomen dat het eiland wegwandelt en in de Eems verdwijnt. Dat gebeurt toch wel, al wordt het door die werkzaamheden vertraagd. Het overheidsbeleid is Rottum aan de natuur over te laten en geen geld meer te steken in het onderhoud.
"Het is helemaal niet onmogelijk dat deze winter het hele eiland wegspoelt", zegt Nico de Vries van Staatsbosbeheer, die ons op het eiland rondleidt. Rottum is een beschermd natuurgebied. Op Rottumeroog worden per jaar maar 25 groepen van hoogstens 25 personen toegelaten. Vooral rust is belangrijk op Rottum. Voor de zeehonden en voor de vogels. Die hebben we gezien op de drie uur durende reis erheen. De kotter Noordster uit Noordpolderzijl moest de bochtige vaargeul volgen en soms lang wachten, tot het water genoeg was gestegen om verder te varen. We hadden alle tijd om te kijken naar de overvliegende aalscholvers, de in de verte heen en weer zwenkende zwermen strandlopers en grutto's, de donkere streep op een plaat die alleen uit eidereenden bleekte bestaan en de zo nu en dan passerende meeuwen. Een torenvalk vloog laag over de grijze golven, toen we evenwijdig voeren. En even later kwam een heel wat zeldzamer roofvogel voorbij: een slechtvalk wiekte op dezelfde manier over zee richting Lauwersoog. De grijsblauwe kleur van zijn rug stak nauwelijks af tegen het leikleurige water.
Op een plaat langs het Westelijk Schild telden we tweeënzeventig zeehonden, die zich weinig van ons aantrokken, hoewel we op nog geen honderd meter afstand voorbijvoeren. Waarschijnlijk waren de meeste al eens te gast geweest in het nabije zeehondencentrum van Pieterburen.

De rust op Rottum is maar betrekkelijk. De witte hoogbouw van het Duitse eiland Borkum lijkt heel dichtbij. "Als daar een houseparty is, kunnen wij het hier horen," zegt Nico.
We staan op de uiterste westpunt van Rottumeroog en kijken uit op de grootste van de drie zandplaten, waaruit Rottum bestaat: Rottumerplaat. Die is aanzienlijk groter dan Rottumeroog, zeven kilometer lang. Dat eiland wordt beschermd door een stevige duinenrij, maar ook daar wordt geen onderhoud meer aan gepleegd.
De aanvallen van de zee zijn duidelijk af te lezen aan de westpunt van Rottumeroog. Het duin is steil afgeslagen en aan de voet ervan ligt gestort puin en zijn pogingen te zien om weer wat aanstuiving van zand te krijgen. Op het strand liggen steenmatten, waar alle zand onder vandaan is gestoven. Je kunt er alle manier van kustbescherming aantreffen, behalve het gladde oppervlak van een zeedijk. Achter ons staat de kaap, die lijkt op het onderste deel van de Eiffeltoren, naast de barak met uitkijktoren en een laadbakvol aangespoelde rotzooi, door de vrijwilligers van het strand bijeengejut. Een enkele vuurrode bes van bitterzoet gloeit op in het dichte struweel van duindoorn, kruipwilg, eikvarens, dauwbraam en rimpelroos bij de barak, waar akkerdistel, wilgeroosje, duizendblad, vlasbekje, zeepkruid, brandnetels en een enkele bleke klaproos de invloed van menselijke bewoning verraden. Lichtgrijs viltige winterrozetten van de koningskaars en smalbladige, donkergroene rozetten van de kleine teunisbloem plat op de grond beloven vlammende bloei in een nieuw zomerseizoen.

Meteen achter de barak ligt een beboste duinvallei, de 'Tuin van Toxopeus'. De vroegere strandvoogd kweekte hier groenten en had er een paar paardjes, schapen en kippen lopen. Aan zijn lot overgelaten is de vallei nu begroeid met laag gebleven zwarte elzen, geoorde en grauwe wilgen, berken, vlieren, esdoorns en witte abelen. Er vliegt een houtduif op uit het struweel. In de lagere vegetatie krijst een waterral met een geluid dat lijkt op het schriele fluiten van de wind door de helm.

Stekelig loogkruid en lila bloeiende zeeraket verlevendigen de vlakte van roodbruin baksteenpuin tegen de duinvoet. Het strand ligt bezaaid met de grote witte schelpen van strandgapers, met de kleppen van kokkels, mossels en mesheften, met zwarte slierten van knotswier, de blonde eikapsels van wulken en hier en daar de zwarte eikapsels van de gladde rog. Loogkruid en zeeraket laten zich met biestarwegras, zeepostelein, zandhaver en helm overstuiven en vormen zo duintjes, die meestal maar een zomerseizoen overleven.

Wandelend naar het oosten zien we het landschap veranderen. Achter lage duinen met een enkele vlier ligt een kwelder, een afspiegeling van de Terschellinger Boschplaat in miniatuur, met dezelfde kenmerkende zoutplanten: lichtgrijze alsem, uitgebloeid Engels gras, aardbeiklaver met gezwollen hoofdjes, dieppaarse lamsoor, zilte schijnspurrie met witte sterretjes, donkerrood verkleurend schorrekruid, groen, geel en oranje zeekraal, Engels slijkgras met als vlaggetjes in de wind wapperende stampers en meeldraden, zulte die op herfstaster lijkt en bescheidener kwelderplanten zoals zeeweegbree, trekrus, heen, kwelderzegge, zilte rus en zoutmelde.

Het is nog laag water en we hebben een uur voor de terugtocht naar de boot, die anderhalve kilometer van het eiland tegen een slikplaat voor anker ligt. Tussen kaap en wad groeien andere planten dan op de kwelder. Heel veel vlasbekjes en ook kattedoorn met grote donkerroze vlinderbloemen, thrincia of kleine leeuwetand met gele paardebloemetjes, zilverschoon en strandduizendguldenkruid. Het fraai duizendguldenkruid, gemakkelijk van strandduizendguldenkruid te onderscheiden door zijn steeds in tweeën gedeelde vertakkingen, bloeit nog met lichtrode vijftallige bloemen met geel meeldradenhart. In volle bloei staat nog de rode ogentroost, een halfparasiet, die met zijn wortels parasiteert op andere planten en typisch is voor het kwelderlandschap Klein kruiskruid, een alledaags tuinonkruid, staat hier op zijn natuurlijke standplaats. Geel in de berm van het zandpad zijn gewone rolklaver en zeemelkdistel.

Op de terugweg naar de boot verrast ons een hevige regenbui. Het slik zuigt aan onze laarzen en met gebogen hoofd lopend tegen de striemende vlagen in zien we nauwelijks meer dan de kronkelige uitwerpselhoopjes van zeepieren en de fijne hiëroglyfen van strandloperpootjes. Achter ons verdwijnt het eiland in een grijze mist. Het laatst zien we de fijne zwarte lijnen van de kaap. Aan boord wacht ons Beerenburg en brood met warme worst.

Bron:
Trouw
16 september 1995