Wandeleiland na 636 jaar niet laten verzwelgen
Door: Rob Biersma
Moet Rottumeroog blijven bestaan - die paar duintjes op een zandplaatje van anderhalf bij drie kilometer, dat mini-eilandje met een kweldertje, twee huizen en anderhalve struik? Volgens Rijkswaterstaat hoeft het niet meer, het mag weg, de verdediging kan worden opgegeven en met een paar jaar is het door de zee verzwolgen.
Dat althans is de conclusie van de nota 'Een meer natuurlijke ontwikkeling van Rottumeroog en Rottumerplaat: aanvaardbaar of niet?'
die Rijkswaterstaat in januari, aan het begin van de Golfoorlog uitbracht en die door het oorlogsgeweld onopgemerkt bleef. Door de 'bezetting' van Rottumeroog en het 'kraken' van de voormalige voogdwoning is deze vraag toch nog in het nieuws gekomen. Anders zou Rottumeroog een roemloze dood gestorven zijn, weggesaneerd in een ambtelijke nota die door niemand werd opgemerkt.
Rottumeroog is al een betrekkelijk oud eiland. Het staat al sedert 1354 op land- en zeekaarten, zij het aanmerkelijk westelijker gelegen.
Het eiland heeft vroeger een behoorlijke bewoning gekend, er was zelfs een school, maar langzamerhand werd het eiland kleiner en het aantal inwoners daalde navenant. Vijftien jaar geleden verliet de laatste vaste bewoner het eiland, de strandvoogd Toxopeus, waarvan de huidige 'bezetter' een zoon is. Sindsdien wordt het eilandje alleen 's zomers door een opzichter bewoond om wadlopers en kanovaarders te weren die de rust op het eiland zouden verstoren.
Hoe komt Rijkswaterstaat erbij om zo'n eilandje na al die eeuwen prijs te geven aan de elementen? De verklaring daarvoor is te vinden in de filosofie van 'dynamische kustverdediging', die stelt dat het beter is zich naar de krachten van de natuur te voegen dan zich ertegen te keren. In natuurgebieden is Rijkswaterstaat een fervent aanhanger van deze filosofie.
In het Waddengebied wandelen alle eilanden een beetje naar het oosten onder invloed van de westenwind. Langzamerhand is Rottumeroog dicht tegen de rand van de Westereems komen te liggen, het diepe zeegat dat de grens van Nederland en Duitsland vormt. De Westereems is zo diep dat er van aanslibbing aan de oostzijde nauwelijks sprake is. Het eiland is 'uitgewandeld', het is aan het einde van zijn route, vindt Rijkswaterstaat, en moet nu maar in zee verdwijnen.
Maar, aldus Rijkswaterstaat, we hoeven er geen traan om te laten, want ten westen van Rottumeroog begint de zandbank Rottumerplaat zich al tot een eiland te ontwikkelen. Als de elementen de kans krijgen, zal dit eilandje in wording over een eeuw op de plaats liggen van het huidige Rottumeroog. En met wat goedwillende kartografen kunnen we het zelfs weer zo noemen.
Extatische
gevoelens
Rottumerplaat is de zandbank die twintig jaar geleden de Nederlandse literatuur
heeft gehaald door het verblijf van Godfried Bomans en Jan Wolkers. Wolkers
vermaakte zich best met het spalken van vogelpoten, het opensnijden van een
aangespoelde zeehondemoeder - met in de buik een zeehondebaby en gaf door de
radio blijk van extatische gevoelens die de eenzaamheid van het eilandje bij hem
opriep. Bij Bomans ging het net omgekeerd: hij werd bijna gek van het
voortdurend gekrijs van de meeuwen en toen hij kort daarna overleed ontstond het
boosaardige gezegde dat de helft van de Nederlandse schrijvers een verblijf op
Rottumerplaat niet overleefde.
In tegenstelling tot Rottumeroog heeft Rottumerplaat een groot baken dat ver vanuit zee zichtbaar is. De laatste jaren is Rijkswaterstaat druk in de weer om Rottumerplaat door middel van windkeringen sneller te doen aangroeien. Door rijshouten schermen te plaatsen ontstaan duintjes die met helmbeplanting vast komen te liggen en zelf weer de kern vormen van verdere duinvorming.
Zo op het eerste oog is het idee van Rijkswaterstaat zo gek nog niet. In de kustverdediging speelt volgens Rijkswaterstaat Rottumeroog geen rol, althans de kustverdediging van Nederland. De Duitsers piekeren er niet over om hun dure Borkum op te geven. Daardoor blijft de Westereems op zijn plaats en al wandelend schuift het onbewoonde eilandje Rottumeroog over de rand. Niets aan te doen, maar niet getreurd, over een eeuw is er wel weer wat nieuws en daar doen we nu al ons best voor.
Maar een eeuw duurt wel erg lang. En bovendien is het ook niet zeker dat dit zal gebeuren, stellen tegenstanders van het opgeven van Rottumeroog. Waarom niet de verdediging van het eilandje gewoon nog een tijdje voortgezet? Misschien verplaatst Rottumeroog zich meer naar het zuidwesten in plaats van naar het westen, recht de Westereems in.
Misschien hebben de rekenaars van Rijkswaterstaat zich wel vergist, zoals ze zich wel vaker vergist hebben.
De Waddenzee is onvoorspelbaar. Het is in elk geval nog veel te vroeg om de schouders op te halen en weg te lopen. Ieder jaar dat het eiland er nog is, is mooi meegenomen. Wat je met zandopspuitingen kunt doen is, is twintig jaar geleden op Minseneroog wel bewezen, het Duitse equivalent van Rottumeroog aan de Wesermonding. Het eiland is - door Nederlandse baggeraars - tot twintig meter hoogte opgespoten. Duitsers laten geen Waddeneiland verloren gaan.
Maar Rijkswaterstaat heeft nog een andere troef. Het idee om het eilandje over te laten aan het vrije spel der elementen past prachtig in het streven om de natuur meer de vrije hand te geven: de mens moet zich niet overal mee bemoeien, laat de natuur zijn gang gaan, dan ontstaan er onverwacht de mooiste dingen. Zo kan men zich de ambtenaren van Rijkswaterstaat voorstellen op voorlichtingsbijeenkomsten om de bevolking van het nut van deze aanpak te overtuigen.
Waarom is dit flauwe kul? In de eerste plaats hoort men Rijkswaterstaat dit argument nooit noemen in de rest van Nederland.
Overal wordt de kust verdedigd, stranden worden voor de badgasten weer opgespoten en op breedte gebracht, dijken worden verzwaard, dammen opgeworpen, niets ontsnapt aan de regelzucht van onze dijkenbouwers.
Als een 'Attila op de bulldozer' trekt Rijkswaterstaat door de Betuwe, halve dorpen wegvagend om de deltahoogte van de rivierdijken te garanderen nadat de Dienst eerder al Zeeland voor het toerisme en de economie 'ontsloten' had.
Griend
Sterker nog: het vogeleilandje Griend in de Waddenzee dat enkele jaren geleden
op het punt stond verzwolgen te worden, werd door een operatie van vele
miljoenen guldens wel van de ondergang gered. In de huidige filosofie van
Rijkswaterstaat een absurde actie en geheel strijdig met de filosofie om de
natuur over te laten aan het vrije spel der krachten. Maar wel werden er
tienduizenden broedparen van de Grote Stern en vele andere watervogels aan een
rustige broedplaats geholpen.
En zo hoort het ook. Nederland heeft recht op een paar onbewoonde eilanden, eilanden waar alleen vogels en zeehonden mogen komen, eventueel 's zomers verdedigd door een strandvoogd tegen nieuwsgierige toeristen. Deze eilanden zouden zonder menselijk ingrijpen waarschijnlijk niet bestaan - net als de rest van westelijk Nederland dat zich beneden de zeespiegel bevindt. Deze onbewoonde eilandjes vertegenwoordigen een onschatbare waarde, een waarde vergelijkbaar met cultuurzaken waarvoor de meeste mensen wel bereid zijn offers te brengen. Als de overheid het nodig vindt om orkesten in stand te houden, monumentenpanden, rijksmusea, waarom dan niet een onbewoond waddeneiland? Is dat niet iets om van te dromen? Ook al komt daar maar een enkeling, de wetenschap dat het er ligt stemt al tot grote voldoening.
Daar komt nog bij dat Rottumeroog een van de rustigste plekjes van de hele Waddenzee is. Vanaf Den Helder tot Esbjerg heeft het toerisme een zware wissel getrokken op de rust van de Waddeneilanden. De meeste Duitse eilanden zijn met poenerige huizen en flats bebouwd, de Deense zijn met dammen aan het vasteland verbonden, waardoor de auto's zomers het strand oprijden.
Tenslotte nog dit. Het 'opgeven' van Rottumeroog is geheel in overeenstemming met de onverschillige houding waarmee de overheid cultuurgoederen als bibliotheken, musea en hortussen aan zijn lot overlaat. Maar het is in strijd met de nieuwe aanpak van 'natuurontwikkeling', het omvormen van land in waardevolle natuurgebieden, zo succesvol begonnen in de Oostvaardersplassen en waarvoor zelfs de Nederlandse Spoorwegen de spoorbaan lieten omlopen.
In het Natuurbeleidsplan worden vele miljoenen guldens uitgetrokken om terreinen op te kopen voor een netwerk van grote natuurgebieden.
Waarom dan nu niet de verdediging van Rottumeroog voortgezet? Zie het desnoods niet als een nostalgische actie ter behoud van een eeuwenoud eiland, maar als een eigentijdse oplossing ter bevordering van hoge natuurwaarden. Misschien dat Rijkswaterstaat er onder die vlag weer wat in ziet. Het is wel voorstelbaar: altijd maar moeten verdedigen en dan toch verliezen, tja dat gaat op den duur vervelen. Maar een nieuwe aanpak, iets fris, iets moderns, dat moet de Dienst toch wel aanspreken.
En mocht in de toekomst het moment dan daar zijn dat Rottumeroog echt niet meer te redden is, laat de Minister van Verkeer en Waterstaat dan niet haar of zijn schouders ophalen en zeggen: niets aan te doen, weg is weg. Laat die dan zeggen: 'We stoppen met de verdediging van Rottumeroog, maar ... als compensatie daarvoor beginnen we voor de kust van Zeeland met een nieuw onbewoond eiland. De zandbanken voor de Zeeuwse kust zijn nu hoog genoeg, het is daar tien kilometer uit de kust 's zomers al bijna een tweede Zandvoort met watertoeristen en sportvissers. We maken er met zandopspuitingen een tweede Griend van.
Wat zeg ik? We maken er een tweede Waddengebied van, voor vogels en voor zeehonden. Dat heeft Rijkswaterstaat goed te maken aan Nederland en ik ben blij dat we dit met technische middelen voor de natuur kunnen doen.'
Bron:
NRC Handelsblad
15 april 1991