"Cleyn eilant Rottum" ademt sfeer van Wad

Schortinghuis geďnspireerd door plaat en schoolreisje

Eens eigendom van Mallegraaf, die er rosse feesten vierde

(Van een onzer redacteuren)

Een boekje, dat vooral Wadlopers zal doen watertanden vanwege de sfeer die het ademt, Is "Cleyn eilant Rottum" van mr. D. H. Schortinghuis uit Den Haag. Het werkje, een boekje van 116 bladzijden in een geplastificeerde omslag is verschenen bij Drukkerij en Uitgeverij Laverman NV in Drachten, kost fl 6,90 en is van foto's en enkele tekeningen voorzien. De schrijver is een fervent wadloper. Hij waagde in 1939 zijn eerste oversteek te voet. Dat was van de Groninger kust naar Rottum en sindsdien heeft het kleine eiland altijd zijn liefde gehad. De heer Schortinghuis, die van jongsaf geboeid is door Rottum, is nog steeds jong genoeg om de wadloperij te blijven beoefenen op een wijze, die nagenoeg professionalisme genoemd kan worden.

"Cleyn eilant Rottum", dat opgedragen is ‘aan allen die van Rottum zijn’, begint met een teruggaan in de historie, tot in de dertiende eeuw, waarbij aanknopingspunten worden gevonden in de Kroniek van Emo en Menko, abten van het klooster Bloemhof te Wittewierum. Die kloosterkroniek blijkt ook van nut bij verslagen over stormvloeden, zoals in 1219. Schortinghuis pluist ook de hele bedijkings-historie na en schildert de lezer het ontstaan van onze kusten, de bewoners die wierden of terpen opwierpen en met dijken verbonden, de dijkdoor- braken, watersnoden en het hierdoor ondervonden leed van de mensen. Zo verdronken er in 1287 tussen Staveren en de Lauwers 30.000 mensen en tussen de Eems en Lauwers 20.000. Wel cijfers om nu, bijna zeven eeuwen later, nog eens over na te denken.

De geschiedenis van Rottum begint min of meer officieel in 1354, als een paar pastoors een wijs woord spreken over een geschil. Toen werd uitgemaakt dat de Uithuizers op het eiland tegen betaling hun vee mochten laten grazen en er voorts helm mochten snijden, echter niet uitrukken. Het ‘oog’ was toen eigendom van twee kloosters, het Benedictijner te Rottum, een dorp ten zuiden van Usquert, en het Praemonstratenzer klooster in de Marne, het gebied tussen Reitdiep en Waddenzee. Het eerste klooster had blijkbaar een zeker overwicht, want het gaf de naam Rottumeroog aan het eiland.

We slaan een heel stuk van de geschiedenis over en bepalen ons bij de uit Engeland uitgeweken graaf Clancarty, die Rottum in 1707 kocht en zich er vestigde. Hij was in 1704 weduwnaar geworden, doch troostte zich -met een kleine harem, bestaande uit een zwarte, een rode en een blonde dame. Volgens de verhalen zijn er toen wilde feesten gevierd op Rottum. Boven het eiland hing in zomernachten een rosse gloed, de weerschijn van een gelijkkleurig leven. Clancarty verdiende door dit alles de bijnaam ‘Mallegraaf’. Hij veroordeelde eens wegens herhaalde nalatigheden zijn knecht ter dood. Het is onzeker of dit bittere ernst is geweest, dan wel een forse grol. De knecht heeft dat ook niet zo precies geweten en maakte, hoewel hij onbekend was met de loop der prielen, dat hij weg kwam, het elf kilometer brede Wad over naar Warffum. Hij bracht het er levend af en was een der eerste wadlopers.

Clancarty verkocht zo tegen 1730 het eiland aan Pieter Pivé, koopman te Dokkum. Deze stierf kort daarna en de provincie Groningen kocht het eiland in 1738 terug. Tevoren was bel ook provinciaal bezit geweest. Toen brak het tijdperk van de voogden aan Tjarko Ebels, Jochem Voye, Klaag Jacobs en Guitjen Klaassens, die de naam Van Dijk aannam. In 1834 kwam de kleinzoon K. G. van Dijk en in 1865 de achterkleinzoon G. K. van Dijk tot 1908. Toen kwam een nieuwe dynastie, die der Toxopeussen, Eerst Hendrik en daarna Jan, van 1936 tot zijn pensionering in 1965.

In latere hoofdstukken worden de ervaringen van die ‘het noordelijkst in Nederland levende’ gezinnen weerge geven, met hun strijd tegen de zee en het stuivende zand, want Rottum loopt van west naar oost en is gedoemd eens te verdwijnen in de Eems. Op tekeningen zijn de verschuivingen in de loop der jaren aangegeven, evenals de talrijke woningen, die al ten onder zijn gegaan in de golven.

Er wordt een apart hoofdstuk gewijd aan dr. ir. Johan van Veen, de ‘vader van het Deltaplan’. geboren aan de Hefswal ten noorden van 'Uithuizermeeden. De schrijver tekent levendig, wat deze man heeft bezield. Verder weegt Schortinghuis dan voor en tegen van elkaar af, wat de plannen voor de toekomst betreft. Droogleggen of openhouden van de Waddenzee? Uit het hoofdstuk hierover zijn al verkeerde conclusies getrokken. Velen houden Schortinghuis voor een ‘openhouder’. Wat wil men anders van een wadloper verwachten? Maar Schortinghuis vraagt zich af, wie zich in deze wereld nog verstout het volle pond te eisen. Zou er tussen beide uitersten niet vanzelf een oplossing liggen, een gedeeltelijk inpolderingsplan. waarbij ieder zoveel mogelijk aan zijn trekken komt? Maar toch, -een interne bijzaak-. zo mijmert Schortinghuis: waar blijven bij al die grote en grootse stukken die kleine dingen om er je hart aan te verpanden. Zo'n "Cleyn eilant Rottum?"

Bron:
Leeuwarder Courant
Datum onbekend, waarschijnlijk 1967