Geheim eiland

Rottumerplaat is ‘gebouwd' als basis van waaruit de Waddenzee moest worden ingepolderd. De natuur heeft er nu a] jaren vrij spel. Werklui zijn er niet meer welkom, toeristen ook niet. Volkskrant magazine wel.

Door: Tione Heijmans
Fotografie: Madeleine Heijmans

‘Schrijf alsjeblieft niet op dat het hier mooi is, anders loop ik straks te verbaliseren'

Voor de Westerduinen, op het Afgeslagen strand, sterven twee zwarte konijnen. Ze zien niets meer. Ze zijn ziek; de myxomatose heeft hun ogen weggevreten en nu houden ze hun neuzen in de wind. Ze ruiken de zee en weten dat ze daar niet heen moeten maar waar dan wel naartoe? Dus blijven ze zitten, wachtend op de dood.

Twee konijnen op Rottumerplaat - het wordt pas een verhaal als je Wolkers leest. Jan Wolkers redt een jonge scholekster; redt een jonge zeehond; snijdt een aangespoelde, dode, zwangere soortgenoot open en haalt het jong eruit. 1971. Zonder Wolkers was Rottumerplaat gewoon Rottumerplaat, hij heeft het eiland een reden van bestaan gegeven - meer nog dan de rekenaars, de grondverzetters, de Rijkswaterstaters die dit geheime eiland hebben gebouwd. Als een naakte keizer holde hij van duin naar kwelder, van kreek naar Noordzee. Lees zijn dagboek: ‘Toen ik voorzichtig opstond en wegliep was het of ik iets heel belangrijks van mezelf daar achterliet.’

Het is natuurlijk belachelijk, maar als je 34 jaar later op hetzelfde zand loopt blijf je zoeken naar een spoor van de man en zijn dieren. Wie hier een voetstap zet is 'm twee uur later alweer kwijt- maar vandaag voldoen twee zieke zwarte konijnen.

Op Rottumerplaat. Het was niet eenvoudig er te komen. Het vergde drie jaar, een aantal telefoontjes en een stapeltje brieven en ten slotte stak Staatsbosbeheer welwillend een hand toe: twee dagen ter plaatse, onder begeleiding van de boswachter. Om er te komen stap je aan boord bij Klaas en Bouke van motorschip Harder dat vanuit Eemshaven vertrekt en voorzichtig de geul opzoekt tussen Oog en Plaat. Het is er zo ondiep dat de Harder voor anker moet en Bouke een rubberboot zigzagt naar een krib. 'Van de collega's', zegt Bouke, die werkt voor het ministerie van LNV, 'hebben wij het mooiste gebied.'

Achter de krib torent een duin waar een houten keet op palen bovenuit steekt - een vogelwachterskeet. En in het duin verschuilt zich een huis. Een bakstenen woonhuis met een keuken en veertien slaapkamers die zo keurig zijn ingericht dat de bewoners met vakantie lijken.

Maar hier mag niemand wonen. Rottumerplaat is een verboden eiland behalve voor de boswachter, een selecte groep vogeltellers en vogelwachters, mensen van Rijkswaterstaat en leden van de Stichting Vrienden van Rottumeroog en Rottumerplaat die er jaarlijks puinruimen (tien kuub samengeperst aanspoelafval per jaar: netten, schoenen, lampen, viskratten, soms een lijk of een bom of een stuk van een vliegtuig). Wie er toch komt of anderszins de rust verstoort krijgt een proces-verbaal.

Schade
Laag vliegt een Cessna over en Bert Corté, de boswachter, zoekt naar het registratienummer. Hij vliegt te laag. Hij berokkent schade. Rust is hier het grootste goed: voor de zeehonden, voor de trekvogels en de broedvogels die er foerageren kunnen. 'De vogels', zegt Bert, 'zijn zo rustig hier. Ze blijven gewoon zitten als je langsloopt. Ze weten: hier gebeurt me niets.'

Dit is een van de meest beschermde stukken Nederland. Het ligt onder een glazen stolp van wetten en regels: Natuurbeschermingswet (art. 17), Europese Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Flora- en Faunawet, Besluit Beperking Burgerluchtvaartverkeer Waddenzee. Vissen is verboden, kokkels en mossels mogen niet geraapt en de garnalenkotters uit Usquert die er rondbrommen moeten straks een andere plek zoeken.

Het is een gaaf, volwassen eiland van vier bij vier kilometer. Met een rij stevige stuifduinen als kromme ruggengraat, met een lekker strand en een boezem vol zeekraal, donkerrood in de naderende herfst.

Het is geen eiland. Rottumerplaat is een modem kunstwerk in de weg- en waterbouwkundige zin van het woord. Het heeft nooit bestaan, totdat de mens het bedacht en besloot te maken. Het is het hoofdkwartier van waaruit de Waddenzee moest worden ingepolderd - jaren vijftig. Daar kwamen de werklui: ze plantten rijshouthagen en wilgentenen die het zand moesten vangen op de kale plaat, maakten strekdammen, versterkten de duinen met helmgras en Gobi-matten (kunststofdoek met betonnen blokken erop gekit, van de Gelders-Overijsselse Beton Industrie). Ze bewoonden een barak (1951) die De Pionier werd gedoopt en dronken water dat in melkbussen werd aangevoerd. Ze werkten zich stuk, maar het eiland hield niet. Ze schoven de hele stuifdijk in 1970 met bulldozers op om te voorkomen dat hij werd opgegeten door de zee.

Nog struikel je over hun sporen: baksteen en gruis van wegzakkende pieren, Gobi-matten, staaldraad. Die werklui hebben nooit geweten dat ze een natuurmonument aan het bouwen waren.

Vreemd genoeg vertellen Jan Wolkers en Godfried Bomans over die geschiedenis niets. Bomans was er het eerst gekomen, een week alleen op verzoek van de VARA-radio, en had zich door het eiland laten terroriseren. Hij, de stadsmens, kreeg de natuur vol in zijn gezicht. Hij werd er ziek van. Hij háátte de krijsende meeuwen, de storm, de ongeordendheid en klampte zich vast aan de dagelijkse gesprekken met presentator Willem Ruis die kantoor hield in café Breedenburg in Warffum. Op maandag 12 juli 1971, om één uur 's middags vertelt Ruis dat de Koninklijke Landmacht een vliegtuig stuurt dat 'een pakketje zal droppen' met een stel oordopjes. Bomans: 'Het is een godsgeschenk. Ik hoop dat ik dat pakje kan vinden.' Het eiland had hem uitgekotst en al zijn sporen gewist.

Wolkers
Bomans' benauwde paniek is ver weg, op een briljante dag als deze. Het eiland heet hartelijk welkom. Twintig mijl naar het noorden plakken containerschepen tegen de horizon, vijf mijl naar het oosten doemt het betonnen Borkum op, langs de westelijke oever brommen kotters, in de lucht crossen jachtvliegtuigen en daar tussenin ligt Rottumerplaat: eigenwijs en autonoom.

Maar dan zegt boswachter Bert Corté: ‘Ik begrijp het niet.' Hij begrijpt de romantiek niet die het eiland oproept, dat gemijmer over een stel schrijvers. 'Als ik Rottumerplaat zeg, zeggen de mensen: Jan Wolkers. Ik sta echt verbaasd hoe dat steeds terugkomt. Een weekje alleen op de Plaat - wat is dat nou? Hoe kan dat zo sterk zijn verankerd bij de bevolking van Nederland?'

Bert Corté is tien jaar boswachter op Rottum en daarvoor was hij acht jaar wadloopgids, dus hem zul je niks vertellen. Voor hem is Rottum een 'artikel 17-gebied', en het huis op de Plaat een 'bedrijfsondersteunend gebouw’. Hij heeft een lastige taak. De Beheersregeling schrijft voor dat media de gelegenheid moeten krijgen het eiland te bezichtigen, opdat ze kunnen berichten over de wijze waarop Staatsbosbeheer de natuur beschermt. Tegelijk bepalen de voorlichtingsrichtlijnen dat media-aandacht geen drommen mensen naar het eiland mag trekken, want dat is voor de natuur niet goed. Dus loopt hij door de kwelder, springt over een kreek, vertelt over het opkomend Engels slijkgras, ontwijkt een groep wulpen, zegt dat de roep van een wulp over de Waddenzee het 'mooiste is dat je kan overkomen', maar herinnert zich zijn opdracht en zegt erbij: 'Er is niets romantisch aan zo'n eiland. Het gaat alleen om de bescherming van de broedvogels en de trekvogels, de zeehonden en om de dynamiek van de Wadden.'
Dat is alles. 'Schrijf alsjeblieft niet op dat het hier mooi is, anders loop ik straks rondjes te rennen en mensen te verbaliseren.’

Schandalig
Vooruit: Rottumerplaat is niet mooi. Het is een schandalig stuk Nederland. Het ivoorwitte, zongebleekte zand, de roze zeeraket die wiegt in een bries, het rijtje spierwitte kluten dat afsteekt tegen velden zeekraal, de eindeloze verte, de zeehonden op het rif, de stilte, de leegte, de afzondering, de zee die als een plat monster water in- en uitademt, de roep van een wulp, de zwermen wintertaling, de geur van vers slib, de warmte van een eenzame duinpan, de blauwe kiekendief die cirkels draait rond de top van een duin, het skelet van een dood konijn uitgebeten tussen de zandhaver, het gebrek aan mensen en machines, het gebrek aan alles, de zeewinde, de blauwe zeedistel, de zeealsem, de zeepostelein, de stuifduinen die roze kleuren in een ondergaande zon, de koperwiek, de strandgapers. Hele tapijten grote witte gave strandgapers kraken onder je voeten; tienduizenden schelpen die blijven liggen omdat er niemand is die ze opraapt.
Wegblijven daar!

Het blijft zand
Het gaat, bovendien, uitstekend met Rottumerplaat. Veertien jaar nu wordt het aart zijn lot overgelaten, geen mens meer die er onderhoud aan pleegt en het is sterker dan ooit. De beslissing heel Rottum (Plaat, Oog en de Zuiderduinen) aan de natuur te laten komt eind jaren tachtig, de Waddenzee hoefde niet meer ingepolderd.

Nu groeien de eilanden harder dan ooit. Alsof ze, uit hun ketenen verlost, laten zien dat de mens geen schijn van kans maakt op de Waddenzee. Echte natuur! In vijf jaar tijd heeft de Plaat er een heel duinenpark bij gekregen, vooral op het Noordrif dat als een gigantische gebogen arm een binnenzee beschut. Het zand is bespikkeld met nieuwe duinen van nog geen meter hoog, waaruit stengels zandhaver en biestarwegras steken. In het losse zand houden loogkruid en zeeraket zich al staande. ‘Het is een verrassing,’ zegt Bas Kers later, 'normaal slaan de duinen door winterstormen weg, maar nu blijven ze staan. Misschien omdat het minder stormt'.

Bas Kers onderzoekt voor Rijkswaterstaat het aangroeien en afkalven van de Waddeneilanden en laat zich verbazen. De nieuwe duinen maken op Rottumerplaat ruimte voor nog meer planten. De binnenzee groeit dicht tot een slufter met zeekraal en kruipwilg. Hier wordt moeiteloos land gewonnen, en nog van ‘de beste kwaliteit natuur' (Kers) die men zich wensen kan.

En straks spoelt het weer weg. Want Rottumerplaat ligt willoos in de handen van een daverend getij, met links de snelstromende Lauwers en rechts het snelstromende Schild en zo kantelt het met de klok mee naar de kust. 'Het blijft zand', zegt Bert Corté 'je weet het nooit. Morgen kan het verdwenen zijn.'

Aan de horizon verschijnt een schip. Het is de Harder. Het is hoogwater. Bomans' hart sprong op, toen hij het schip zag dat hem weg kwam halen. Wolkers had uren nodig voor het afscheid. En op het strand zijn de zieke zwarte konijnen verdwenen, zonder een spoor.

Bron:
Volkskrant Magazine
29 oktober 2005